04 februari 2008

citaat van de maand

Een oude hindoefabel.

Een Indiase maharadja hoorde dat er in zijn koninkrijk een beroemde sadhu (godsdienstig zelfverloochenaar) onder een boom was gaan zitten. De maharadja had zoveel over de spirituele uitmuntendheid in illusionaire en wereldse dingen van deze mysticus gehoord, dat hij in zijn rijtuig naar hem toe reed. Hij vond de sadhu onder een boom, zo naakt als een ‘jaïn-vogel’, terwijl hij stil zat te mediteren. Uit beleefdheid nodigde de maharadja de sadhu uit om naar zijn paleis te komen en zich als zijn gast te laten verwennen. Zoals het voor de maharadja in die tijd sociaal gebruikelijk was dit aan te bieden, was het voor de zelfverloochenaar gebruikelijk dit te weigeren om zo te laten zien dat hij boven de wereld stond.

De sadhu deed zijn ogen open, stond op en zei: ‘Goed, laten we gaan’.

De naakte man klom in het rijtuig en spoorde de verblufte maharadja grijnzend aan de koetsier de paarden naar het paleis te laten galopperen. De daaropvolgende weken leerde de sadhu de maharadja dingen over zelfverloochening, meditatie en spirituele bevrijding, terwijl hij heerlijk eten at, prachtige mantels aantrok en genoot van het gezelschap van de maharadja’s mooiste courtisanes.

De maharadja pruilde, totdat hij er niet langer tegen kon. Op een dag zag hij dat de sadhu zich gedroeg alsof hij heer Krishna zelf was; Hij lag op een bank, genoot van de tuin en de pauwen die daar rondliepen, terwijl aan zijn voeten jonge vrouwen lagen die hem serenades brachten met liederen en sitars. “Bedrieger! Hoe kunt u zich een zelfverloochenaar noemen? Een godsdienstig mens moet de wereld de rug toekeren”, sputterde de maharadja tegen. De goed geklede sadhu was niet verbaasd. “Dit verwachtte ik al”, zei hij. “Ik ben eerlijk gezegd verbaasd dat het zo lang duurde tot u uw ongenoegen liet blijken. Zo buitengewoon zijn uw ideeën over wat godsdienstig zijn inhoudt”.

De sadhu sprong van zijn bank en liep de tuin uit.”Breng uw rijtuig hier, het is tijd voor mij om te gaan”. De sadhu liet de maharadja naar de grens van zijn koninkrijk rijden. Toen zij de grens bereikten, stapte hij af en gaf alle juwelen en mooie kleren terug, totdat hij weer de naakte zelfverloochenaar was. Hij zei gedag en liep weg.

Nu hij hem weer naakt zag, net als op de dag waarop hij hem ontmoet had, kon de maharadja het aura van de sadhu weer voelen en schaamde hij zich. Hij viel neer en vroeg om vergeving. “Kom alstublieft mee terug naar mijn paleis. Nu zie ik dat u inderdaad een heilige bent.” De sadhu stopte en draaide zich om. “Ik ga niet mee terug”, zei hij vastberaden, maar met vriendelijke ogen. “Als ik meega, trek ik weer uw mantels aan, geniet van uw eten en van het leven met uw mooie vrouwen, dan zult u weer voelen dat ik een bedrieger ben. Dan zult u weer eisen dat ik vertrek.

Mijn arme, geliefde vriend, u kunt de natuurlijke mens voor u niet zien. U ziet alleen de ideeën over hoe een heilige moet zijn. Je hoeft geen afstand te doen van dingen. Men hoeft alleen de hechting aan dingen vaarwel te zeggen. Ik ben vrij om overal – of nergens van – te genieten, omdat de bron van mijn vreugde vrij is van oorzaak of gevolg. Daarom kan ik uw paleis verlaten en weer naakt in de wildernis leven. Het geeft niets en het heeft geen effect op mijn bevrijding.”